De boomkikker is een kleine grasgroene kikker met zuignapjes aan het einde van vingers en tenen, waardoor hij goed kan klimmen. Tussen de groene rug en lichte buik bevindt zich, op de flanken, een bruinzwarte band. Hij heeft oranje ogen met een horizontale pupil en een goed zichtbaar trommelvlies. En hij kan zijn kleur veranderen van lichtbruin tot donkergroen. Mannetjes hebben een hele grote kwaakblaas onder de kin, die alleen zichtbaar is als er gekwaakt wordt. De boomkikker kan 5 cm groot worden. Jonge boomkikkers hebben hetzelfde uiterlijk als volwassen dieren.
Het zijn de oude mannetjes die medio april als eerste naar het water trekken met roepen. De roep lokt de vouwtjes aan. Later in het seizoen arriveren de jongere mannetjes. De gemiddelde leeftijd, na eerste overwintering, is drie tot vijf jaar. Ervan uitgaande dat de meeste boomkikkers in hun derde levensjaar voor het eerst voortplanting deelnemen, betekent dit dat boomkikkers gemiddeld slechts één tot drie seizoenen aan de voortplanting meedoen. Mede doordat het voortplantingssucces van jaar tot jaar zeer sterk kan wisselen, heeft dat tot gevolg dat ook het aantal boomkikkers in een populatie van jaar tot jaar sterk kan variëren (tot meer dan 50%). Buiten de voortplantingstijd leven boomkikkers op het land en ook tijdens de voortplantingstijd zitten ze overdag vaak in de oevervegetatie of aangrenzend struweel. Ze overwinteren op het land. De boomkikker heeft een voorkeur voor het landschapstype ‘bos en struweel’ en stelt hoge eisen aan zijn leefgebied. Als landhabitat zijn vooral zonnig gelegen zoom- en mantelvegetaties, vegetaties van meerjarige kruiden en braamstruwelen van belang.
Bron tekst: ravon.nl